Direct naar artikelinhoud
Hoe zag de slavernij eruit in Suriname en op de Antillen?
Slavernij in cijfers

Hoe zag de slavernij eruit in Suriname en op de Antillen?

Zeven kabinetsleden zijn maandag op zeven plekken waar de Nederlandse staat betrokken was bij de trans-Atlantische slavernij. Wat is daar gebeurd?

Zeker een half miljoen mensen werden in de zeventiende en achttiende eeuw op Nederlandse schepen als handelswaar over de trans-Atlantische oceaan verscheept. Onder hen bevonden zich ook veel tot slaaf gemaakte kinderen. Nederland was daarmee verantwoordelijk voor zo’n vijf procent van de de trans-Atlantische slavenhandel. De slaafgemaakten werden verkocht aan plantage-eigenaren in onder meer Brazilië en Noord-Amerika. Een deel werd aan het werk gezet op de Nederlandse Antillen of in Suriname.

Saba

Periode van slavernij: 1665-1863

Zonder natuurlijke haven en met een ruig en steil landschap waren de handelsmogelijkheden op Saba beperkt. Er was een aantal kleine plantages voor suiker, koffie en indigo. Er woonden naar schatting nooit meer dan 1800 mensen, van wie 30 tot 40 procent slaafgemaakten. Vluchten was lastig op het kleine eiland zonder veel plekken om te schuilen; soms lukte het per schip. Toen de slavernij in 1833 op Britse en in 1848 op Franse eilanden werd afgeschaft, nam de onrust toe.

Bij de afschaffing van de slavernij werden eigenaren van 700 slaafgemaakten gecompenseerd.

Maandag aanwezig namens het kabinet: staatssecretaris Maarten van Ooijen.

Sint Eustatius

Periode van slavernij: 1636-1863

‘Statia’ was een zeer winstgevende doorvoerhaven in de trans-Atlantische slavenhandel van de West-Indische Compagnie. Ook waren er tientallen plantages voor suikerriet, tabak en indigo.

Verzet kwam er op 12 juni 1848. Er verzamelde zich een groep vrije en tot slaaf gemaakte Afrikanen voor de woning van gezaghebber Johannes de Veer die een vrijheidsverklaring eisten, verhoging van rantsoen en meer vrije uren. Deze opstand werd bloedig neergeslagen.

Het is onbekend hoeveel slaafgemaakten door de eeuwen heen op Sint Eustatius hebben verbleven. Bij de afschaffing in 1863 ontvingen de eigenaren van 1075 slaafgemaakten een vergoeding.

Maandag aanwezig namens het kabinet: staatssecretaris Marnix van Rij, tevens voormalig commissaris van Sint Eustatius.

Sint Maarten

Periode van slavernij: 1648-1863

Na de Spaanse bezetting veroverden Nederlanders en Fransen het eiland Sint Maarten. Met een overeenkomst werd in 1648 het eiland in tweeën gedeeld. Het eiland was gewild om zijn zoutmijnen. Hier werkten veel slaafgemaakten. Ook bevonden zich op het eiland plantages, bijvoorbeeld voor suikerriet.

Onbekend is hoeveel slaafgemaakten hier in totaal gewerkt hebben. Omdat in Frans-Caribisch gebied slavernij vaker afgeschaft is geweest, vluchtten slaafgemaakten soms van het Nederlandse naar het Franse deel van het eiland. Plantage-eigenaren hadden vaak bezittingen op beide delen van de eilanden. Ook na 1848 gebeurde dit, toen Frankrijk de slavernij definitief afschafte.

Toen in 1863 de Nederlandse staat compensatie betaalde aan slaveneigenaren waren er achthonderd slaafgemaakten minder aanwezig dan eigenaren hadden aangegeven. Een deel van hen werkte al als vrije arbeidskracht. Voor 1875 slaafgemaakten werden eigenaren uiteindelijk vergoed.

Maandag aanwezig namens het kabinet: minister Ernst Kuipers.

Bonaire

Periode van slavernij: 1744-1863

Slaafgemaakten op Bonaire omschreven het eiland wel eens als ‘de witte hel’. Ze werden hier namelijk tewerkgesteld in de zoutwinning, en dat was bijzonder zwaar werk. De witte schittering van het zout verblindde de ogen en het pekelwater zorgde voor wonden aan de voeten. ’s Nachts sliepen slaafgemaakten vaak onder de sterren, want pas in 1850 lieten de Nederlandse huisjes bouwen, die nog altijd op Bonaire te zien zijn. Het zout werd gebruikt om voedsel langer houdbaar te maken.

Bonaire kende veel ‘gouvernementsslaven’, die geregistreerd stonden als bezit van de Nederlandse staat. Het eiland diende tegelijkertijd als strafkolonie: veel mondige of opstandige slaafgemaakten uit het nabijgelegen Curaçao werden voor straf overgeplaatst naar de zoutpannen. Op 10 november 1834 demonstreerden slaafgemaakten onder leiding van Martis di Katalina Janga tegen hun slechte situatie, een protest dat nog jaarlijks wordt herdacht. Bij de afschaffing van de slavernij in 1863 verkregen zo’n 750 Bonairianen hun vrijheid.

Maandag aanwezig namens kabinet: minister Karien van Gennip.

Aruba

Periode van slavernij: 1636-1863

Slavernij was op Aruba minder omvangrijk dan op Bonaire en Curaçao. De bevolking bestond voor zo’n 20 procent uit slaafgemaakten. Aruba was niet geschikt voor plantages, maar tot slaaf gemaakte arbeiders werden vanaf 1824 wel te werk gesteld bij goudwinning. Ook was het eiland een doorvoerplaats voor tot slaaf gemaakte Afrikanen. Bij de afschaffing van de slavernij kregen eigenaren van 475 slaven een vergoeding.

‘Landslaaf’ Thico leidde, geïnspireerd door de slavenopstanden op Curaçao in 1795 met ongeveer dertig slaafgemaakten een opstand op Aruba. Als straf werd Thico naar Curaçao verscheept, waar hij na enkele maanden opsluiting onverkoopbaar bleek en daarom als sjouwslaaf in Fort Amsterdam te werk werd gesteld.

Maandag aanwezig namens kabinet: staatssecretaris Eric van der Burg.

Curaçao

Periode van slavernij: 1662-1863

Curaçao ontwikkelde zich onder bewind van de West-Indische Compagnie tot de belangrijkste handelsmarkt in de regio. Bij de afschaffing van de slavernij werden de eigenaren van ruim 6600 slaafgemaakten gecompenseerd. Waarschijnlijk zijn er zo’n 100.000 mensen op Curaçao verhandeld.

Tot slaaf gemaakte Afrikanen werden op Curaçao ‘opgeknapt’ en in de meeste gevallen doorverkocht aan andere landen. De slaven die bleven, werkten in de haven en op plantages. Ze hielpen bij bouwwerkzaamheden en deden huishoudelijk werk.

De belangrijkste opstand werd geleid door de retorisch begaafde en meerdere talen sprekende Tula in 1795. Hij leidde tweeduizend slaafgemaakten, maar werd verraden en door de Nederlanders ter dood gebracht. Tula werd in 2010 uitgeroepen tot nationale held.

Maandag aanwezig namens het kabinet: staatssecretaris Alexandra van Huffelen.

Suriname

Periode van slavernij: 1667-1863

In Suriname werkten de meeste slaafgemaakten op plantages. Vooral nieuwelingen uit Afrika probeerden de bossen in te vluchten; daarom wilden plantagehouders liever in gevangenschap geboren slaven. Surinaamse slaafgemaakten kregen relatief weinig kinderen, waarschijnlijk door de slechte leefomstandigheden. De weggelopen slaven, marrons, vormden leefgemeenschappen in de bossen. Zij leefden in voortdurende strijd met de Nederlanders.

De grootste slavenopstand was de Tempati-opstand (1757-1760). Die was niet gericht tegen afschaffing, maar tegen de verhuizing van een groep slaafgemaakten van een hout- naar een suikerplantage. Zij wilden geen ander werk doen. In 1842 werd in Paramaribo een document verspreid onder de bevolking, opgesteld in het Sranantongo, dat opriep tot bloedwraak voor de slavernij. Het koloniale bestuur reageerde met een klopjacht op de opstellers. Een echte opstand bleef uit.

Er werden naar schatting 200 duizend mensen uit Afrika naar Suriname gebracht. Bij de afschaffing in 1863 werden de eigenaren van 33 duizend slaafgemaakten gecompenseerd.

Maandag aanwezig namens het kabinet: minister Franc Weerwind.

Lees ook:

Op Curaçao duurt de vrijheidsstrijd voort: ‘Tot op de dag van vandaag kampen we met de slavernij-erfenis’

Curaçao lijkt de slavernij-excuses gelaten te aanvaarden, maar prominenten roeren zich. ‘We vechten tegen het beeld dat ons eiland niet deugt, onze taal niet en onze kleur niet. Het wordt tijd dat het andere verhaal wordt verteld, over ons verzet.’

Waarom Nederland geen excuses aanbiedt voor de grootscheepse slavernij in Indonesië

Nederland maakt geen excuses aan Indonesië voor het slavernijverleden. Terwijl de slavenhandel daar omvangrijker was dan in de Atlantische koloniën, en even bruut.