Direct naar artikelinhoud
ReportageRevolte Curaçao

Curaçao herdenkt ‘trinta di mei’, de revolte die diepe maatschappelijke wonden naliet

Oproer op Curaçao 1969.Beeld ANP

Curaçao is geen eiland van heftige emoties, maar op 30 mei 1969, vandaag precies 50 jaar geleden sloeg de vlam in de pan. Werknemers eisten een eerlijker beloning en gelijkheid tussen wit en zwart. In de politiek kregen ze hun zin, maar de economische macht is nog zeer ongelijk verdeeld.  

‘Jullie moeten nú naar huis’, klonk het op het Radulphus College. Ruben Suriel, toen een jochie uit de tweede klas hbs, kan zich niet meer herinneren hoe hij is weggekomen. Met de schoolbus, of kwam een van zijn ouders hem ophalen? Eenmaal thuis, op de hooggelegen Kintjanweg, zag hij de rookwolken uit Punda opstijgen.

De opstand leek niet meer in de hand te houden. ‘Ik wilde er natuurlijk heen, dat snap je,’ zegt de nu 64-jarige Suriel. ‘Maar mijn vader wilde daar absoluut niet van weten. Hij was een hoge ambtenaar, hij snapte waarschijnlijk meteen wel dat hier, op 30 mei, iets heel ergs aan de hand was.’

Maar wat precies? Een heuse revolte in het Curaçao van 1969, een halve eeuw geleden. Maar op het Caribische eiland gebeurde toch nooit veel bijzonders? Een wat uitgebreidere terugblik in de tijd leert dat die gedachte niet klopt.

Curaçao is vaak een speelbal van de moderne geschiedenis geweest. Het eiland, sinds oktober 2010 een autonoom land binnen het Nederlands koninkrijk, heeft namelijk zowel het geluk als de pech dat het zich op zo’n 80 kilometer van Venezuela en in ‘de achtertuin’ van de Verenigde Staten bevindt. Ook Ruben Suriel heeft het van nabij meegemaakt.

Van loonconflict tot revolte

De opstand heeft een lange aanloop. Als begin vorige eeuw duidelijk wordt hoe immens de olievoorraden van Venezuela zijn, zoeken de VS en Nederland naar plekken buiten dat ‘instabiele land’ om de olie te raffineren en veilig de wereldmarkt op te krijgen. Op Curaçao bouwt Shell bij de natuurlijke haven van het Schottegat een raffinaderij, die ‘Isla’ gaat heten. De Isla betekent de opkomst, maar bijna ook de ondergang van het kleine eiland.

In de Tweede Wereldoorlog speelt Curaçao een belangrijke rol in de overwinning van de geallieerden. Om de brandstofvoorziening voor de diverse strijdkrachten op peil te houden, legeren de Amerikanen in Fort Nassau speciale eenheden. De Duitsers op hun beurt brengen duikboten tot aan de ingang van de haven, bij de Sint Annabaai, en beschieten schepen.

Kort na de oorlog, als zo’n achtduizend kilometer verderop Nederland aan de wederopbouw begint, kent Curaçao, waar in 1955 Ruben Suriel wordt geboren, een enorme bloei. Het eilandelijk inkomen is hoger dan dat van het ‘moederland’. Olie staat garant voor zo’n 40 procent van alle verdiensten. Binnen de Caribische regio geldt Curaçao als een van de rijkste en ontwikkeldste eilanden.

Maar in de jaren vijftig treedt de krimp in. De concurrentie in de mondiale olie-industrie is enorm. Shell zet een proces van automatisering in gang, dat bij de Isla tot veel banenverlies leidt. Niet bij de voornamelijk Nederlandse, ‘witte’ leiding van het bedrijf, maar bij de ‘zwarte’ arbeiders, de Afro-Curaçaoënaars, kleinkinderen van de vroegere slaven, die op het eiland een meerderheid vormen.

Een groep mensen plundert een vrachtauto bij de opstand van 30 mei 1969.Beeld ANP

Het wordt 1969. ‘Pan i rekonosementu’, brood en erkenning, is een van de Afro-Curaçaose slogans op het eiland. Bij de Isla ontstaat een loonconflict als Wescar, een onderaannemer van Shell, weigert gelijke lonen voor gelijk werk te betalen. Vakbonden roepen op tot verzet. Het loonconflict wordt een breder arbeidsconflict. Dan, op vrijdag 30 mei 1969, barst het conflict uit in een revolte, waarvan de betekenis voor het eiland te vergelijken is met de bestorming van de Bastille in Frankrijk op 14 juli 1789, of de eerste vrije verkiezingen in Zuid-Afrika op 27 april 1994.

Diepe maatschappelijke wonden

Al vroeg in de ochtend verzamelen zo’n drieduizend stakende vakbondsleden zich bij ‘Post 5’ van de raffinaderij. Via de Schottegatweg trekken zij, niet ver van de school van Ruben Suriel, te voet richting de historische wijken van Willemstad, Punda en Otrobanda. Onderweg sluiten anderen zich aan, zoals werkloze jongeren, van wie een deel vooral interesse heeft in de plundering van de voorraden sterke drank bij supermarkten.

De bestuurlijke leiding van het eiland is volkomen overrompeld door de massaliteit en gewelddadigheid van het protest. De Curaçaose politie krijgt geen greep op de demonstranten. Nederlandse mariniers worden uit hun kazerne opgetrommeld en later met honderden extra vanuit Nederland ingevlogen. In Punda en Otrobanda, ‘het Curaçao van de rijken’, gaan tientallen winkels en andere gebouwen in vlammen op. Ook het paleis van de gouverneur dreigt aangevallen te worden.

Het puur fysieke geweld blijkt van korte duur. Maar de maatschappelijke wonden van ‘trinta di mei’, 30 mei, zijn diep. De emancipatie van de Afro-Curaçaose gemeenschap komt in een stroomversnelling, al betekent dat volgens sommigen vooral dat de politiek ‘zwart’ wordt, maar de economische macht ‘wit’ blijft – zoals dat ook over Zuid-Afrika is gezegd.

Suriel ziet de opstand van 30 mei 1969 als een waterscheiding in de geschiedenis van zijn eiland Curaçao. Maar waarover ging de revolte in diepste zin? ‘Door de automatisering binnen de raffinaderij bracht Shell het personeelsbestand terug van zo’n dertien- tot pakweg drieduizend man. Voor de expats bleef het een feestje. Zij krijgen een schep geld mee, vertrokken, of bleven en gingen hun eigen landbouwbedrijven of winkels opzetten.’

Het lagere personeel, oftewel de zwarte arbeiders, kreeg de echte klappen. ‘De raffinaderij, de Isla, was alles in hun leven, van wieg tot graf. Maar nu waren zij aan de wolven overgeleverd. Die arbeiders hoorden over opstanden in de wereld om hun heen, ook op andere Caribische eilanden. Zo’n maatschappelijke revolte wilden zij ook hier, net als de jonge intellectuelen op het eiland.’

‘Trinta di mei’ zou, ruim honderd jaar na de afschaffing van de slavernij, eindelijk de echte emancipatie van de zwarte bevolking moeten inluiden. Maar volgens Suriel is daarvan te weinig terechtgekomen. ‘Men predikte eerst de anarchie en dacht dat daarna, als door het zwaaien met een toverstokje, de verlichting een feit zou zijn.’

De rode bankier

Na de opstand van 30 mei 1969 bestaat ook voor Ruben Suriel de oude wereld niet meer. Hij komt via wat studie-omzwervingen terecht bij wat toen de Centrale Bank van de Nederlandse Antillen was. Daar is hij vrijwel zijn hele professionele leven gebleven, tot zijn pensioen in 2010. Maar hij geldt, ondanks zijn leidinggevende posities, als ‘de rode bankier’; de man die zich politiek uitsprak; die zich gevormd weet door activistische denkers als Antonio Gramsci en Rosa Luxemburg; die er niet voor terugdeinsde spottende cartoons te laten afdrukken, waarop de hoogste baas van de Centrale Bank als een karikaturale kapitalist staat afgebeeld; en die op zoek blijft naar maatschappelijke vooruitgang voor iedereen op zijn eiland.

Na zijn pensioen is hij hooguit harder gaan werken in wat hij de ‘burgerbeweging’ noemt, zoals met zijn stichting Akshon Sivil, die regelmatig wantoestanden in de samenleving aankaart bij het Openbaar Ministerie. Suriel heeft veel vrienden en een niet gering aantal vijanden. ‘Mensen zeggen nog steeds: loop nou niet te hard van stapel, Ruben. Ban poko poko, doe voorzichtig aan. Tja, dat doe ik niet, ik wil nog steeds verandering. En dan sta je vaak alleen. Het zij zo.’

Rubin Suriel, met op de achtergrond de raffinaderij Isla.Beeld Berber van Beek

Vijftig jaar later kent Curaçao een nieuwe economische crisis, deels opnieuw veroorzaakt door de turbulente ontwikkelingen rond de raffinaderij, Venezuela en de Verenigde Staten. Nog altijd is het eiland een speelbal van de moderne geschiedenis. De bevolking herdenkt. Misschien wel met de woorden van de auteur Cola Debrot, de Curaçaoënaar die in 1969 gouverneur was, en later dichtte:

Droevig eiland, droevig volk

droevig eiland in de kolk

van de maalstroom van de maalstroom

droevig eiland zonder tolk

Anno 2019 zegt Ruben Suriel naar de opstand te kijken als naar een polaroidfoto: ‘Na een tijdje blijkt het haarscherpe beeld te verdampen. Vandaag de dag hebben we gewoon nog steeds te maken met die alleenstaande zwarte moeder van twee kinderen, die keihard werkt, maar ondanks al haar geploeter elke maand 700 gulden (zo’n 350 euro, red.) tekortkomt.’

Curaçaoënaars moeten zich meer verweren, vindt Suriel. ‘Zet het mes op tafel, wees hard en kijk waar het eigenlijk om zou moeten gaan. Maar in onze cultuur blijkt zoiets niet te lukken. Poko poko, doe maar voorzichtig,  en probeer toch vooral niet om van onderop echte veranderingen tot stand te brengen. Als de mensen hun biertje staan te drinken bij de snėk, klinken de felste discussies en weten ze allemaal precies hoe het moet. Maar als dan een minister voorbijkomt, neemt iedereen schielijk de hoed af.’

Voor de historische delen in dit artikel is onder meer gebruikgemaakt van twee boeken onder eindredactie van Gert Oostindie: Dromen en littekens en Verhalen van de revolte.