Direct naar artikelinhoud
‘makamba’s’ op Bonaire

De makamba moet inburgeren: ‘Het mag hier dan warm zijn, maar dan ga je niet driekwart naakt over straat’

‘Makamba’s’ op de fiets door het centrum van Kralendijk.Beeld Martijn Steiner Lovisa / de Beeldunie

De meeste nieuwkomers op Bonaire zijn ‘makamba’s’, witte Nederlanders. En dat kan weleens wringen met de lokale bevolking. ‘We moeten oppassen dat de Nederlander het hier niet opnieuw voor het zeggen krijgt.’

De balkonscène is een hoogtepunt. Rond half twaalf in de ochtend stopt een bus van Tropical Travel, vol met Nederlandse toeristen, op de weg naast het minigolfterrein. De eigenaresse staat boven aan de trap, stapt uit de schaduw in het zonlicht en begint enthousiast naar de passagiers te zwaaien.

Dan gaat de bus weer verder, op weg naar de volgende attractie. ‘Ach ja’, zegt Karin van Scheijndel, ‘het hoort erbij. Veel mensen kennen ons nu eenmaal.’ Zij en haar man, Hans ten Böhmer, zijn op Bonaire beroemd als ‘de scheetjes’, de koosnaam die zij overhielden na hun optreden in de tv-serie Ik vertrek.

Zo’n drieënhalf jaar geleden kwamen zij naar het Caribische eiland, dat binnen het Nederlands koninkrijk sinds 2010 de status van ‘bijzondere Nederlandse gemeente’ heeft. Hun minigolfbaan van achttien holes, extra verfraaid met beelden van wilde Afrikaanse dieren, is zowel bij de lokale bevolking als bij Nederlanders op Bonaire geliefd. En die combinatie blijkt in dit stukje tropisch Nederland niet vanzelfsprekend.

‘Hier geen stoplichten, geen files, en altijd mooi weer’, zegt de tanige, door de zon gelooide Van Scheijndel. ‘Ik vind het hier helemaal super. Ik krijg elke dag visite – en die betaalt ons daar ook nog eens voor.’ De twee Rotterdammers doen daar wel wat voor terug, met een gratis speeltuin en betaalbaar eten. ‘Als je maar laat zien dat jij ook wat voor het eiland wilt betekenen, dan doe je het hier al snel heel erg goed.’

Natuurlijk, ze moesten ook wel wennen, de scheetjes. ‘Zoals aan het poko poko-gebeuren hier: het gaat vaak allemaal zo langzaam, zo poko poko. Eh, ja, dan moet je dus geduldig zijn. Da’s wel een dingetje. Ik bedoel, als bij ons iemand een patatje oorlog bestelt, wil ik dat zo snel mogelijk leveren. Nou ja. Zelf kunnen we wel wat beter ons best doen voor de taal, voor het Papiaments. Maar binnenkort gaan we op cursus!’

De afgelopen jaren is de bevolking van Bonaire gegroeid van 15 duizend naar circa 20 duizend mensen. De meeste nieuwkomers zijn ‘makamba’s’, witte Europese Nederlanders, die nu naar schatting 20 procent van de bevolking vormen. De meesten van hen hebben hun zaakjes financieel redelijk op orde, terwijl van de lokale bevolking 40 procent onder de armoedegrens leeft, ondanks een door Nederland verhoogd sociaal minimum. De kloof dreigt groter te worden.

Op het strand van Bonaire.Beeld Martijn Steiner Lovisa / de Beeldunie

Nina den Heyer is gedeputeerde (een soort wethouder) op Bonaire, belast met onder meer sociale zaken. Zij kreeg bij de verkiezingen van maart verreweg de meeste voorkeurstemmen. Den Heyer geldt als een ‘mensenmens’, die met iedereen het goede voorheeft en steeds op zoek is naar de beste manieren om mensen met elkaar te laten samenleven. Haar politieke blik is nuchter en scherp.

Vooruitgang

‘Er is, sinds we een bijzondere gemeente van Nederland zijn, het nodige ten goede veranderd’, zegt Den Heyer. ‘Denk aan scholing, aan kinderopvang, aan medische zorg. En de economie is ook vooruitgegaan, vooral door het toerisme. Maar ik ben soms bang dat de Nederlanders, of de arbeiders uit Latijns-Amerika en Curaçao, daarvan meer profiteren dan de oorspronkelijke bevolking. Het is te makkelijk om te roepen ‘ze pikken onze banen in’, maar veel mensen zeggen dat ze zich beetgenomen voelen, dat het mooi is om te praten over goed bestuur en zo, maar dat zij vooral bezig zijn eten voor het gezin op tafel te krijgen.’

Dat de bevolkingsgroei op het eiland vooral door Nederlanders komt, vindt Den Heyer evenmin geruststellend. ‘Je hebt hier de goed opgeleide Nederlanders die werken voor de Rijksdienst Caribisch Nederland, maar je ziet aan de andere kant ook nogal wat, laat ik vriendelijk blijven, volksere mensen komen. We moeten er echt alert op zijn dat de Nederlander het hier niet opnieuw zo goed als helemaal voor het zeggen krijgt. Althans niet de Nederlander die nauwelijks iets doet om te integreren. En die de Bonairiaan met weinig respect behandelt.’

De witte Europese Nederlander kan, met andere woorden, wel een inburgeringscursus gebruiken. Al was het maar om antwoord te krijgen op de ooit door een jonge stagiair gestelde vraag of hij zijn broodrooster veilig kon meenemen naar het Caribische eiland. De makamba kan sinds een paar maanden op Bonaire terecht bij Demelza Tjon, een Rotterdamse met Surinaamse wortels en een Antilliaanse echtgenoot. Zij geeft de cursus samen met Mina Girigori, een Antilliaanse.

‘Je ziet hier een winkel van Blokker en denkt al snel dat het hier net zo gaat als in Nederland. Maar dat is helemaal niet zo’, meent de 34-jarige Tjon. ‘Bonairianen en Nederlanders komen hier samen, maar nu is het zaak dat ze elkaar ook gaan begrijpen; de alleenstaande, werkende moeder die amper het minimumloon verdient en de Nederlander die hier vooral een fijn leven heeft.’

Respect

De Nederlander is de nieuwkomer. Die zal zich dan ook als eerste voor de samenleving open moeten stellen. Demelza Tjon vertelt in haar informele inburgeringscursus − die bij de Nederlanders van de Rijksdienst populair is − over taal, voedsel, cultuur en gewoontes op het eiland. Je hoeft niet meteen alles te weten van de oorspronkelijke inheemse bevolking, of vloeiend Papiaments te spreken. Maar je laat je interesse zien, zo vindt zij. En toont het respect waarover ook gedeputeerde Den Heyer spreekt. ‘Denk gewoon even na. Het mag hier dan warm zijn. Maar de mensen stellen het toch op prijs dat je niet driekwart naakt door de straten gaat, of je nu man bent of vrouw. En dat op dit kleine eiland al snel veel mensen een mening over je hebben, als je half lam in de kroeg bent gevonden. Je wilt er toch met z’n allen het beste van maken?’

Op zijn beurt moet de Bonairiaan er rekening mee houden dat steeds meer dingen ‘op zijn Nederlands’ gaan. ‘Ja, het werkt natuurlijk ook de andere kant op’, zegt Tjon. ‘Maar daar doen we wat aan. Er komt een spiegelcursus, als je het zo kunt noemen. Om de Bonairianen meer te leren over de Nederlander.’